EU-veiligheidsdienst nog jaren weg
Inlichtingen- en veiligheidsdiensten in Europa moeten beter samenwerken tegen de dreiging van islamistisch terrorisme, valt vaak te beluisteren.
De diensten zouden nog te nationaal georiënteerd zijn om effectief op te treden tegen internationale terrorismenetwerken. Theo Bot, plaatsvervangend hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), vertelt over de Europese portefeuille.
Over de informatie-uitwisseling tussen de diensten van de EU-lidstaten vallen tegenstrijdige verhalen te beluisteren. De samenwerking verloopt goed, of juist niet.
De waarheid ligt in het midden. Bilateraal werken de diensten grosso modo goed samen. Het is vormvrij verkeer op basis van een gezamenlijk belang. Na 2001 zijn ook kleinere multilaterale verbanden ontstaan, wat uiteindelijk geleid heeft tot de Counter Terrorism Group (CTG), waarin de hoofden van alle veiligheidsdiensten zitten. Je ziet dus de groei naar meer samenwerking.
Maar in veel lidstaten richten een groot aantal veiligheids- én politiediensten zich op terrorisme. Als de nationale afstemming tussen deze organisaties niet goed is, manifesteert zich dat onherroepelijk in het profijt dat de AIVD heeft van samenwerking met zusterdiensten. In Italië werd enige tijd geleden een Egyptenaar aangehouden met Nederlandse connecties. Dat moesten we via de media vernemen. Onze vraag aan onze zusterdienst in Italië leverde grote verlegenheid op, omdat daar de samenwerking tussen de veiligheidsdiensten en de politiedienst die de verdachte had opgepakt, niet optimaal is. Dan zitten we allemaal met de mond vol tanden. In Nederland proberen we dat op te lossen via de Contra-Terrorisme Informatiebox, waarin informatie van veiligheidsdiensten en politie samenkomt.
Zou een Europese inlichtingen- en veiligheidsdienst een uitkomst zijn?
Ik denk dat zoiets pas echt gaat werken als het een enigszins organische opbouw heeft. Je kunt wel een instituut of een politiek feit creëren, zoals het vaak gaat met de beslissingen van regeringsleiders, maar dat werkt niet. Het veronderstelt een gemeenschappelijk Europees veiligheidsbeleid, dat nu nog gesplitst is in de Tweede en Derde Pijler en vooral in handen van de lidstaten ligt. Het is een kwestie van jaren voordat je aan een dergelijk instituut kunt denken.
We spelen wel met de gedachte van een Europees opleidingsinstituut voor inlichtingenofficieren. Daarin kan het belang van internationale samenwerking zichtbaar worden. Voor veel diensten is Europa nog steeds iets waar men in de verte wel weet van heeft, maar het zit nog niet in het voorhoofd. Daarnaast kan een dergelijk instituut goed zijn voor de persoonlijke contacten. Dat is belangrijk: elkaar kennen, samen eten, samen drinken.
Is het niet een gebrek dat veiligheidsdiensten nu institutioneel niet in de Unie verankerd zijn?
Voor ons is het een majeur feit dat er onder het Nederlands voorzitterschap een aansluiting is gevonden tussen de CTG - die voortkomt uit het informele samenwerkingsverband Club de Berne - en het Situation Centre dat onder Solana valt. Het SitCen werkt pijleroverstijgend en weet dus de euvels van de verschillende pijlers, en de verschillen daartussen, te overbruggen. De veiligheidsdiensten hebben nu dus een sluis naar een officieel EU-orgaan, waar ze hun kennis en analyses kunnen inbrengen. Dat geeft aan dat de diensten bereid zijn op formele wijze informatie te delen. Ik vind het moeilijk te zeggen hoever dat gaat, en hoever die invloed precies gaat, omdat het pas net gerealiseerd is.
Vanaf 2008 moeten de diensten informatie uitwisselen op basis van beschikbaarheid. Staat dat niet haaks op uitgangspunten als bronafscherming?
In concrete internationale zaken die we draaien vindt die informatie-uitwisseling al plaats en werken we goed samen. Toch is het goed om zo'n principe naar boven te trekken. Niet het nationale belang moet voorop staan in de afweging, maar het belang van alle lidstaten. Maar een veiligheidsdienst zal daarbij altijd een harde afweging maken: kan ik deze informatie nu delen, of blaas ik daarmee een informatiepositie op die mij zeer dierbaar is. Dat zal altijd blijven. Het uitgangspunt van bronbescherming wordt overigens nadrukkelijk genoemd in het voorstel.
Het onderlinge vertrouwen is essentieel. Heeft dat geen deuk opgelopen door de gebeurtenissen in Madrid?
Het maakt je weer bewust van het feit dat er onder bepaalde omstandigheden nationale belangen kunnen zijn om een bepaald beeld te creëren. Even goed als de Amerikanen en de Britten dat gedaan hebben in de aanloop naar Irak. Diensten kunnen worden gebruikt om een bepaald idee ingang te doen vinden dat de politiek op dat moment heeft. Dat is een fact of life. Maar ik heb niet het idee dat de diensten hier de primaire instrumenten waren om dat te bedenken en uit te voeren. Je spreekt elkaar daar wel op aan, maar gaat vervolgens weer verder. Dit gaf geen fundamentele vertrouwensbreuk.
Het antiterreurbeleid van de lidstaten is met elkaar vergeleken. Wat waren de belangrijkste uitkomsten?
Het is duidelijk geworden dat er vooral nationaal goede beleidsafstemming nodig is. Diensten kijken vanuit een veiligheidsoptiek, terwijl bijvoorbeeld Buitenlandse Zaken de goede relaties vooropstelt, en Financiën de exportbelangen. De evaluaties laten zien dat er mechanismen nodig zijn om die verschillende belangen en invalshoeken met elkaar te verenigen. We zijn daarom blij met de komst van een nationale terrorismecoördinator in Nederland. Vroeger vond ook wel interdepartementale beleidsafstemming plaats, maar dat bleef een beetje hangen in de constatering dat je met elkaar van mening verschilt. De coördinator zal naar verwachting daarin meer samenhang aanbrengen en ook zorgen voor betere voorlichting en communicatie op dit terrein. Dat is allemaal winst, ook voor de AIVD.
Voor de AIVD is het bijvoorbeeld van belang hoe het Visa Informatiesysteem (VIS) eruit gaat zien?
Uiteraard. Het is nu voor iemand met kwaad in de zin uitermate makkelijk om ergens een Schengen-visum te krijgen, terwijl Nederland er wellicht belang bij kan hebben om dat te weten. Vroeger werd de veiligheid voor de helft afgedekt door sociale structuren en verbanden. De samenleving is nu veel individueler en anoniemer. Het bestuur heeft compenserende maatregelen nodig om via elektronische weg te weten wie er op zijn grondgebied is. Wie wonen er, wat willen ze, nemen ze deel aan onze samenleving, waar kunnen we op rekenen?
Dat zijn normale bestuursvragen. De middelen daarvoor ontbreken. Op het gebied van privacybescherming doen we nog wel eens alsof we in de jaren zestig zitten. De GBA (Gemeentelijke Basisadministratie voor persoonsgegevens - red.) is nog niet op orde en op Europees niveau beginnen we nu pas met het optuigen van systemen zoals het VIS. Wij hebben als dienst een groot belang bij een dergelijk systeem, omdat we anders niet kunnen signaleren.
Soms exploiteren we die informatie met een ander doel dan signaleren, bijvoorbeeld door in een ambtsbericht te adviseren over een visum, of een verblijfsvergunning voor een imam. Die informatie moet dan uiteraard toetsbaar zijn voor een rechter. Maar onze kernfunctie is signaleren. Informatie wordt niet primair door ons verzameld met het oog op de straf- of bestuursrechter. Het is uiteraard mooi als we soms als bijvangst iets hebben dat bruikbaar is. Maar dat veronderstelt dat je je bronnen kenbaar maakt, terwijl bronbescherming nu juist het fundament is waarop de meerwaarde van de AIVD berust. Juist daardoor kunnen we vroegtijdig signaleren. Als je dat weghaalt, dan kun je de dienst net zo goed afschaffen.
Bron: Staatscourant, 8 maart 2005. Auteur: Jelle van Buuren.