Willem van Oranjelezing: Enige observaties met betrekking tot terrorismebestrijding en de AIVD
Willem van Oranje lezing door Sybrand van Hulst, hoofd van de AIVD
Geachte voorzitter en leden van het College,
Allereerst en bovenal wil ik u bedanken voor uw eervolle uitnodiging hier op deze historische plaats, het Prinsenhof in Delft, een bijdrage te mogen leveren aan het in ere houden van Willem van Oranje en zijn idealen. Het is niet zo dat zijn bijnaam “de Zwijger” de belangrijkste relatie tussen de AIVD en de Vader des Vaderlands aangeeft, maar het zijn vooral de thema’s die hem beroerde: vrijheid, verdraagzaamheid, religie, macht en gezag. De democratische rechtsorde, met de verdediging waarvan de AIVD is belast, ligt immers in het verlengde van zijn idealen.
Dames en heren,
Over een maand is het 421 jaar geleden dat op de trappen van dit gebouw een gruwelijke moord werd gepleegd die ingrijpende gevolgen zou hebben voor een hele natie. De leider van een staat in wording werd op koelbloedige wijze met drie pistoolschoten van het leven beroofd. De aanslag kan voor tijdgenoten nauwelijks als een verrassing zijn gekomen. Ga maar na: het slachtoffer, Willem van Oranje, gaf leiding aan een opstand tegen een wereldmacht. In religieus opzicht was hij een afvallige, tegen wie een soort katholieke fatwa was afgekondigd en hij was al eerder doelwit geweest van aanslagen. De vraag was dan ook niet zozeer óf hij door geweld om het leven zou komen, maar wanneer. De autoriteiten in zijn omgeving waren zich terdege bewust van de risico’s die hun politieke leider liep. Zij hadden maatregelen genomen om hem zo goed mogelijk te beveiligen tegen deze alleszins voorstelbare dreiging. Dit alles mocht echter niet baten.
De dader, laten wij hem omwille van zijn postume privacy Balthasar G. noemen, liet zich door de beveiliging niet afschrikken. Hij was een fanaticus, die werd gedreven door politieke en religieuze motieven. Hij wist zich niet alleen gesteund door een wereldlijke heerser, Koning Philips de Tweede van Spanje, maar voelde dat zijn daad ook goddelijk gesanctioneerd was. Hij moet vooraf hebben geweten dat hij met deze actie zijn eigen leven op het spel zou zetten. Maar dit besef vormde eerder een aanmoediging dan een rem op zijn handelen. Immers: het martelaarschap moet voor hem een lonkend perspectief zijn geweest. Na zijn gruwelijke dood op het schavot heeft hij deze status in kringen van sommige radicale geestverwanten inderdaad gekregen.
Naar de huidige maatstaven en definities is Willem van Oranje op 10 juli 1584 slachtoffer geworden van een terroristische aanslag. De dader pleegde op mensenlevens gericht geweld, met als doel politiek-religieuze veranderingen te bewerkstelligen. Zo beschouwd was Balthasar G. een van de eerste Nederlandse terroristen. Er was onmiskenbaar sprake van terrorisme, uitgevoerd door een individu en indirect aangemoedigd door politieke en religieuze belanghebbenden. Willem van Oranje kon niet rekenen op de oplettendheid van een inlichtingen- en veiligheidsdienst, een dienst die ondermeer tot taak heeft informatie te vergaren over personen die mogelijk een gevaar vormen voor onze democratische rechtsorde. De samenleving van nu kan dat wel middels de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, de dienst waaraan ik het voorrecht heb leiding te mogen geven. Ik wil u graag meer zicht geven op deze dienst en de nabije ontwikkelingen, vanzelfsprekend in de context van politiek geweld en de extreme vorm daarvan: terrorisme.
Ik begin met een paar noties met betrekking tot terrorisme, terreur en gewelddadig activisme. Daarna zal ik enkele observaties met u delen die raken aan de bestrijding van terrorisme en vooral aan de voorkoming van aanslagen, en ik zal u inzicht geven in de inzet van de AIVD in de context van contraterrorisme. Zoals gezegd, de moord op Willem van Oranje was een daad van terrorisme, nadrukkelijk niet van terreur. Deze term wordt ten onrechte steeds weer gebruikt als synoniem voor terrorisme. Terreur is het schrikbewind van een overheid ten opzichte van haar onderdanen. Daarmee hadden de Nederlanden al enkele decennia eerder te maken gekregen, namelijk toen de Hertog van Alva naar de Nederlanden werd gestuurd en met ijzeren vuist afrekende met talrijke tegenstanders van het heersende gezag.
Het maken van onderscheid tussen de begrippen terreur en terrorisme is niet het enige probleem met deze terminologie. Beide woorden zijn vaak politiek bijzonder beladen en kunnen gaandeweg eroderen. Wie voor de één een terrorist is, wordt door de ander gezien als vrijheidsstrijder en martelaar of krijgt dit odium naar verloop van tijd. En wie de geschiedenis beziet zal constateren dat er soms een smalle overgang ligt tussen het met wettige middelen daadkrachtig bestrijden van oproer en politiek geweld, of het uitoefenen van een schrikbewind en staatsterreur. Wij moeten dus zeer voorzichtig zijn met het opplakken van dergelijke etiketten, ook al omdat ze nauw verbonden zijn met de proportionaliteit van de respons.
In Nederland heeft men – in elk geval tot voor kort - een grote terughoudendheid aan de dag gelegd bij het hanteren van het begrip terrorist. Balthasar G. werd uiteraard in zijn dagen nog niet als zodanig aangeduid, simpelweg omdat het woord nog niet in zwang was. Maar ook in onze tijd heeft de overheid de aanslagen van een radicale anti-racistische actiegroep als RaRa op onder meer enkele ministeries en het woonhuis van de toenmalige staatssecretaris Aad Kosto weloverwogen niet bestempeld als terrorisme. Deze daden werden destijds beschouwd als uitingen van - uiteraard ook zeer verwerpelijk - gewelddadig politiek activisme. Het geweld van dergelijke groepen was immers niet bij voorbaat gericht op mensenlevens, maar op het aanrichten van zaaksschade.
Om te voorkomen dat de daders ook de laatste grens naar terrorisme zouden overschrijden, was het zaak de overheidsreactie stevig te laten zijn, en tegelijkertijd een uiterste inspanning te plegen de naar steeds meer geweld neigende groepen hiervan af te houden. De optie van een terugkeer binnen de kaders van de democratische rechtsorde moet immers zo lang mogelijk worden opengehouden. Deze mogelijkheid wordt nagenoeg volledig afgesloten op het moment dat iemand tot terrorist is bestempeld. Terroristen hebben zich immers buiten onze rechtsorde geplaatst.
Toen Nederland de afgelopen jaren geconfronteerd werd met ontoelaatbare uitingen van gewelddadig dierenrechtenactivisme, klonk bij herhaling de roep om de daders te beschouwen als terroristen en op soortgelijke wijze aan te pakken. De daden van dierenrechtactivisten zijn inderdaad soms zeer ernstig en vragen een stevige strafrechtelijke respons. Ze zijn echter nog niet als terrorisme te duiden. Opvallend is dat na de moord op Pim Fortuyn, nu amper drie jaar geleden, de duiding terrorisme vrijwel door niemand in de mond werd genomen. Immers, de redenering dat de dader vermoedelijk gedreven werd door een politieke overtuiging zou hiervoor zeker aanleiding hebben kunnen zijn. Of zou de schroom de duiding terrorisme te gebruiken voortkomen uit het ongeloof dat een dergelijke, als on- Nederlands beschouwde daad, door een Nederlander kon worden gepleegd.
Groot was daarmee het contrast met de terroristische daad, die ons land op 2 november van het vorig jaar deed opschrikken. De verdachte was ditmaal geen autochtone Nederlander, maar een man van Marokkaanse komaf, die er onmiskenbaar blijk van gaf te handelen vanuit radicale politiek-religieuze opvattingen. En hoewel het slachtoffer, Theo van Gogh, geen politicus was, maar een filmer en columnist, werd ditmaal geen enkele terughoudendheid betoond in het gebruik van de term terrorisme. Daarbij werden bovendien commentaren ervaren als het benadrukken van wij-zij verhoudingen, autochtone Nederlanders versus moslims. Radicaal gedachtegoed werd vermengd met terrorisme. Bestaande goede verhoudingen tussen bevolkingsgroepen – ook binnen de moslimgemeenschap zelf - werden geschaad en kwamen onder druk te staan.
Terrorisme is door de mondiale ontwikkelingen én zijn ingrijpende effecten op onze multi-etnische samenleving een verschijnsel geworden dat deze hele samenleving nu al enkele jaren in de greep houdt. De overheid staat voor de zware opgave de gevaren van deze vorm van politiek-religieus geweld in te dammen en nieuwe aanslagen te voorkomen, en tegelijkertijd de cohesie in de samenleving te bewaren en te stimuleren. In de tijd van Willem van Oranje werd met daders en hun medestanders genadeloos afgerekend. Balthasar G. werd binnen vier dagen verhoord, gemarteld, berecht, onthoofd en gevierendeeld. Tegenwoordig leven wij gelukkig in een rechtsstaat, die garandeert dat verdachten een eerlijk en zorgvuldig strafproces krijgen en waar ruimte en bescherming bestaat voor afwijkende meningen, zelfs voor radicale opvattingen.
Onze rechtsstaat is sterk, weerbaar en kwetsbaar tegelijkertijd. Terroristen maken dankbaar gebruik van de rechten die hen worden geboden en schromen niet deze bewust te misbruiken om diezelfde rechtsstaat te ondermijnen of uiteindelijk zelfs te vernietigen. Welke maatregelen stellen wij daar tegenover en is het nodig daartoe zelfs af te wijken van bestaande uitgangspunten van onze rechtsstaat? Dit spanningsveld vormt voor de AIVD een vaak terugkerend thema. Immers, als geen ander dankt de AIVD zijn bestaan aan de opdracht de rechtsstaat te beschermen, terwijl tegelijkertijd de middelen die daartoe moeten worden ingezet verstrekkend kunnen zijn. Vanzelfsprekend zijn daarbij afwegingen van proportionaliteit en subsidiariteit van groot belang. Dat vraagt een goed ontwikkeld gevoel voor integriteit, wijs toezicht en politieke verantwoordelijkheid over de grenzen van persoonlijke opvattingen van een bewindspersoon heen. De AIVD prijst zich gelukkig dat aan die voorwaarden wordt voldaan, voor mij persoonlijk een conditio sine qua non voor het zijn van Hoofd van deze dienst.
Graag wil ik met u een enkele observatie delen als het gaat om de verruiming en aanpassing van de Nederlandse wet- en regelgeving zover het betreft het domein van contraterrorisme. De visie op de rechtstatelijkheid van bestaande of nieuwe wetgeving is klassiek onderhevig aan de beweging van een slinger. De IRT-affaire ligt nog niet ver achter ons, met alle bekende zorgen over de rechtmatigheid van optreden van politie en justitie. De parlementaire reactie was voorspelbaar en de wetgeving werd strikter. Veel van de toen gekozen uitgangspunten zijn nu, ongeveer tien jaar later, vergeten of achterhaald.
Ook ter gelegenheid van het wetgevingsoverleg met de Tweede Kamer met betrekking tot de nieuwe Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten in 2001 moesten door de toenmalige minister De Vries compromissen worden gesloten met betrekking tot de inzet van bijzondere inlichtingenmiddelen. Aanpassingen die in het zgn. Post-Madrid wetgevingsproject aan de orde zijn, zullen nu in de context van de ernstige terroristische dreigingen, anders beoordeeld worden.
Toch roepen nieuwe, verder strekkende aanpassingen in de wetgeving soms sterke reacties op, en zeker niet van de minste. Wanneer gerespecteerde leden van de rechtelijke macht serieuze vraagtekens zetten bij nieuwe ontwikkelingen, of wanneer dit gedaan wordt door gezaghebbende rechtsgeleerden, kan dit niet genegeerd worden. Deze kritische discussie kent ook een sterke tegenbeweging; zij die menen dat voor het optreden tegen terrorisme nog veel verstrekkender maatregelen nodig zijn. Een commentaar dat ik las in een Amerikaans dagblad verwoordde dat krachtig: European Human Rights Madness jeopardises our and their security. Ik zelf ben de overtuiging toegedaan dat meer bevoegdheden niet als vanzelf tot betere resultaten zal leiden.
Toevoeging van nieuwe bevoegdheden zal aantoonbaar een meerwaarde moeten hebben tegen de achtergrond van de bestaande dreiging. Voorzichtigheid is geboden. Proportionaliteit en aanvaarding van algemeen aanvaarde uitgangspunten met betrekking tot mensenrechten behoren voorop te staan. Zo kan ik mij niet vinden in de soms gehoorde wens de AIVD ook executieve bevoegdheden te geven. Een fundamenteel uitgangspunt in onze rechtsstaat is vanouds de scheiding tussen het werk van opsporingsdiensten en van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De gedachte daarachter is dat informatie van inlichtingendiensten, die is ingewonnen onder een ander wettelijk regime en voor andere doeleinden, niet zonder meer ingebracht mag worden in het politiële en justitiële kanaal wegens de ingrijpende rechtsgevolgen en de mogelijke aantasting van vrijheden van burgers. Executieve bevoegdheden komen terecht alleen toe aan de politie en justitie, die pas in actie mogen komen als er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan strafbare feiten. Zij zullen, uiteindelijk ter beoordeling van de rechter, opsporingsmiddelen kunnen inzetten teneinde zorgvuldig de elementen van een strafbaar feit te kunnen bewijzen. Zij beoordelen daarbij feiten en omstandigheden uit het verleden als mogelijke elementen van bewijs van een gepleegd strafbaar feit.
Het werk van de AIVD is gericht op de toekomst. Daarbij gaat het in het geheel niet om strafbare feiten, maar om de bescherming van de Nationale Veiligheid. Strafvorderlijk jargon als “de cautie geven”, “verdachte”, “criminele burgerinfiltrant” en dergelijke, behoort dan ook niet tot het domein van de veiligheidsdiensten. Vaak zullen onderwerpen van onderzoek van de AIVD ook geen enkele relatie hebben met het strafrecht, terwijl zij wel voor de Nationale Veiligheid directe betekenis hebben. Mochten er aanwijzingen voor ernstige strafbare feiten zijn dan draagt de veiligheidsdienst zijn informatie in een ambtsbericht over aan justitie en politie, die vervolgens een eigen onderzoek starten om voldoende wettig en overtuigend bewijs te verzamelen. Het overdragen van informatie aan de politie ten behoeve van het starten van een strafzaak maakt die informatie – en vaak ook de herkomst ervan – publiek en kan dan ook de belangen van het eigen AIVD-onderzoek schaden. De nationale veiligheid is daarmee in het geding. De AIVD behoort daarbij een afweging te maken waarbij ten slotte de belangen van de nationale veiligheid zullen moeten prevaleren. Over het gebruik van AIVD informatie in de rechtszaal kom ik later nog terug.
Vanwege het politieke en staatsgevaarlijke karakter van terrorisme, is de bestrijding ervan altijd in een belangrijke mate een taak geweest van inlichtingen- en veiligheidsdiensten als de AIVD. Daar komt bij dat contra-terrorisme voor een aanzienlijk deel moet steunen op inlichtingenwerk. In het streven om terroristische aanslagen te voorkomen is een proces in gang gezet waarbij de bevoegdheden van het Openbaar Ministerie worden verruimd om reeds onderzoek te doen in een fase waar slechts sprake is van aanwijzingen voor terroristische misdrijven. Daarmee komt het OM en de politie deels op een terrein, waarop voorheen alleen veiligheidsdiensten zich mochten bewegen. We zullen moeten afwachten welke rechtsvragen tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel daarbij aan de orde zullen komen.
Politie en Justitie zullen voluit effectief behoren te zijn wanneer een aanslag daadwerkelijk op handen is en er concrete informatie over strafbaar handelen optreden succesvol kan maken. Het duivelse, want nimmer bevredigend op te lossen dilemma bij dit alles betreft het momént waarop de AIVD een zaak door middel van het formele ambtsbericht zou moeten overdragen aan justitie, opdat tot aanhoudingen overgegaan kan worden. In diverse recente rechtszaken is gebleken dat het voor politie en justitie bijzonder moeilijk is voldoende wettig bewijs voor het beramen van een terroristische daad aan de rechter te overleggen als in een vroeg stadium is ingegrepen. Een vraag die zich steeds opnieuw aandient - voor alle betrokken diensten, als ook voor politiek en samenleving – is de vraag hoeveel risico wij bereid zijn te nemen om een onderzoek door respectievelijk AIVD en politie langer door te laten lopen. In een tijd waarin de politieke en maatschappelijke druk groot is om met snelle slagen elk risico de kop in te drukken, blijken de strafrechtelijke middelen keer op keer tekort te schieten.
Het wetsvoorstel “Afgeschermde getuigen” biedt een nieuw kader waarbinnen AIVD-informatie gebruikt kan worden in de rechtszaal. Ik steun dit voorstel voluit, hoewel ik mijn ogen ook niet sluit voor de mitsen en maren. De AIVD kan nu eenmaal niet zijn geheime bronnen, werkwijze en actueel kennisniveau vrijgeven. De meerwaarde van elke geheime dienst berust daar nu eenmaal op: zonder bronbeschermingsplicht is niemand bereid kwetsbare informatie te geven en zou de AIVD niet tot mèèr in staat zijn dan willekeurig welke dienst die informatie verzamelt. De verdediging zal van haar kant niet steeds genoegen willen nemen met beperkte informatie waar zij ervan mogen uitgaan dat onze kennis verder strekt. Houden zij wellicht informatie à décharge achter, zal hun idee zijn.
Voor de legitimatie van onmiddellijk politie-optreden, dan wel ten behoeve van een succesvolle vervolging, heeft de AIVD de laatste tijd veel informatie gedeeld met justitiële autoriteiten. De consequentie daarvan is ook geweest dat menselijke bronnen bekend werden of dreigden bekend te worden en in directe veiligheid moesten worden gebracht. In jaren opgebouwde, kwetsbare informatieposities moesten worden opgegeven en operationele werkwijzen werden bekend. Dit heeft geleid tot ernstige schade aan de slagvaardigheid van de AIVD, terwijl bovendien het milieu dat door de AIVD moet worden gevolgd en in kaart moet worden gebracht nog alerter is geworden en hun werkwijze hebben aangepast.
Ik kom terug op het vraagpunt van de dreiging van terrorisme in ons land en de rol van de AIVD in het voorkomen van aanslagen. Allereerst een kort woord over de dreiging. De dreiging hier en in andere Europese landen moet onverminderd als substantieel worden beschouwd. West-Europa kent verschillende internationale netwerken met getrainde jihad-strijders. Zij hebben hun training en ervaring opgedaan in Afghanistan, Bosnië, Tsjetsjenië, Pakistan en in Irak. Zij zijn in staat en bereid aanslagen voor te bereiden en uit te voeren. Daarnaast kennen we netwerken die bestaan uit individuen die in West-Europa geboren, getogen en opgeleid zijn, de zogeheten lokale netwerken. Zij raken geïnspireerd door radicaal gedachtegoed en - van kwaad tot erger – kunnen zij ten slotte de opdracht voelen een aanslag te plegen en voor Allah te sterven. Vanzelfsprekend bestaan er ook mengvormen waarbij individuen van lokale netwerken internationale, sturende contacten hebben. Internet, gevangenissen en gebedshuizen zijn belangrijke hotspots om geradicaliseerd en ten slotte gerekruteerd te worden.
Het lijkt voor een westerse rechtsstaat bijna onmogelijk het religieus geïnspireerde terrorisme slagvaardig aan te pakken. De islamistische extremist heeft immers de tijd aan zijn zijde en beziet zijn daden in het licht van de eeuwigheid, waardoor hij ruim de tijd kan nemen voor de voorbereiding en uitvoering. Bovendien kent de islamist een volstrekt andere ratio dan de onze, met een andere invulling van kernbegrippen als goed en kwaad, recht en onrecht of plicht en vrijheid. Ook laat hij zich niet of nauwelijks afschrikken door een westerse en een wereldse strafmaat. Ik pretendeer allerminst een pasklaar antwoord te hebben op de dreiging die momenteel uitgaat van het islamistisch terrorisme. Er is simpelweg geen eenvoudige en snelle oplossing voor dit probleem. Wel weet ik zeker dat de belangrijkste sleutel tot de oplossing uiteindelijk niet uitsluitend ligt in hoek van de repressie. De AIVD heeft daarom vanaf het begin gekozen voor de zogeheten brede benadering, waarbij repressie en preventie beiden essentieel zijn. Het kabinet deelt deze opvatting en zij is richtlijn geworden voor de huidige aanpak. De preventie richt zich op het voorkomen van radicaliseringsprocessen. Wat zijn de voedingsbodems van deze processen, de achterliggende mechanismen en het verloop? Op basis van kennis over deze fenomenen kan beleid worden ontwikkeld om de problematiek in een zo vroeg mogelijk stadium aan te pakken en de zuurstof voor de ontwikkeling van terrorisme af te snijden. Dit vraagt vooral actie op lokaal niveau van politie en vele anderen onder regie van gemeenten. Daar bestaat immers het beste zicht op de ontwikkelingen in onze samenleving en daarmee de mogelijkheden om vroegtijdige actie te nemen om radicalisering te signaleren en zo mogelijk te voorkomen. In verschillende gemeenten zijn hiervoor inmiddels actieplannen in uitvoering mede op basis van analyses van de AIVD, onder meer neergelegd in de nota van Dawa tot Jihad.
Maar ook op centraal niveau vraagt preventie om actie, bijvoorbeeld met betrekking tot het toelatingsbeleid van vreemdelingen. De repressie richt zich op het inlichtingenwerk van de AIVD ter voorkoming van aanslagen en ten slotte op het werk van politie en justitie met betrekking tot een strafrechtelijke aanpak. De AIVD beschikt over de kennis en bevoegdheden om deze taak te verrichten. De dienst is in staat een goede informatiepositie te verwerven door het inzetten van een optimale mix van inlichtingenmiddelen, zoals agentenoperaties, de inzet van bijzondere technische bronnen, het gebruikmaken van Signal intelligence en financiële onderzoeken. Daarbij vullen de klassieke veiligheidstaak en de sinds 2002 opnieuw benoemde inlichtingentaak buitenland elkaar effectief aan. De intensieve internationale samenwerking, waarbij naast het delen van kennis bijvoorbeeld ook langdurige, offensieve agentenoperaties worden uitgevoerd, vormt een dagelijks aspect van het werk van de AIVD. De wettelijk vastgelegde bronbescherming is daarbij een essentiële voorwaarde.
Inlichtingenwerk is, naast het verwerven van informatie, vooral ook de kunst van het combineren van veel kleine puzzelstukjes tot een samenhangende voorspelling van toekomstige dreigingen. Ten slotte kan en moet de dienst tijdig alarm slaan als er acuut gevaar dreigt, zodat andere overheidsdiensten kunnen ingrijpen. Ook beschikt de AIVD over de expertise om politiek en samenleving in een vroegtijdig stadium te wijzen op de gevaren van bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen. In het verleden gebeurde dit vooral achter de schermen, op een manier die doet denken aan de bijnaam van Willem van Oranje. De laatste tien jaar stelt de dienst zich evenwel steeds minder op als een ‘zwijger’, maar zoekt hij op gezette tijden nadrukkelijk de openbaarheid om te signaleren, te waarschuwen, te alerteren en – ook belangrijk in deze tijd van transparantie en publieke verantwoording – om rekenschap af te leggen over zijn doen en laten.
Belangrijk bij dit alles is dat de boodschappen aan politiek en publiek proportioneel zijn en geen schadelijke neveneffecten met zich meebrengen. De goeden moeten niet te lijden hebben onder de kwaden en het gaat ook niet aan hele bevolkingsgroepen aan te kijken op de wandaden van kleine groepen. Met name in het gevoelige dossier radicalisering en terrorisme, dat grote risico’s met zich meebrengt van polarisatie en tweedeling in de samenleving, moeten politiek en overheid – maar ook andere partijen met een maatschappelijke verantwoordelijkheid, zoals de media - uiterst zorgvuldig en behoedzaam communiceren. De AIVD beseft als geen ander hoezeer het erop aankomt de woorden zorgvuldig te kiezen. De dienst is daarbij geen handelaar in angst. Onze informatie over aard en omvang van de dreiging moet steeds aan de maat zijn; “niet te hoog, niet te laag, maar van passe”, zoals dat in de tijd van Willem van Oranje werd gezegd. Tijdig alarmeren is daarbij van even groot belang als nuanceren, relativeren en het wegnemen van overdreven angsten.
De AIVD is gelukkig allang niet meer de enige instantie die zich roert in dit domein. In de achter ons liggende periode is er op het gebied van terrorisme buitengewoon veel veranderd, zowel wat betreft de dreiging als wat betreft de bestrijding van dit fenomeen. Een half jaar voor de rampzalige elfde september 2001 was de dienst nog vrijwel de enige instantie in Nederland die zich indringend met terrorisme bezighield en het kostte de dienst de grootste moeite om publieke aandacht te vestigen op de gevaren ervan. Aan een openbaar rapport van de AIVD over de risico’s werd in politiek en media nauwelijks aandacht besteed. Na de aanslagen in de Verenigde Staten veranderde dit op slag, omdat de immense gevaren nu voor iedereen zichtbaar werden en met Madrid ook steeds dichterbij bleken te komen. Terrorismebestrijding was vanaf dat moment niet langer een bezigheid van enkelen, maar een prioriteit voor velen. Het kabinet stelde een ambitieus, breed programma op met betrekking tot het voorkomen van aanslagen. Het gevolg daarvan was dat de AIVD zich in snel tempo omringd zag door andere diensten en instellingen, met wie nieuwe samenwerkingsverbanden ontwikkeld moeten worden en die stuk voor stuk bediend moeten worden met informatie.
Zo kwam in korte tijd een intensief samenwerkingsverband tot stand, waarin onder de regie van de AIVD informatie van politie, justitie, MIVD en IND met elkaar wordt vergeleken en over nadere acties wordt geadviseerd. Deze Contra Terrorisme Informatiebox heeft inmiddels tot veel en effectieve acties geleid. Ook werd steeds duidelijker dat operationele informatie en analyses moeten worden omgezet in beleidsvoorstellen en implementatietrajecten. Daartoe werd het bureau van de Nationale Coördinator Terrorismebestrijding opgericht. In de afgelopen periode en ook de komende maanden vinden er intensieve voorlichtingsbijeenkomsten plaats aan bestuurders en diverse departementen.
Bovendien heeft de AIVD inmiddels ruim vijfduizend politie-ambtenaren betrokken bij de vraagstukken van radicalisering en terrorisme, middels bezoeken aan de korpsen. Met het rapport Havermans en de extra kabinetsinspanningen na de moord op Theo van Gogh, ziet de dienst zich gesteld voor een enorme uitdaging. De dienst zal de financiële ruimte krijgen een al jaren benoemde wens tot uitbreiding van zijn operationele slagkracht te realiseren met 600 medewerkers en tegelijkertijd noodzakelijke investeringen te plegen in bijvoorbeeld ICT. De relaties met externe partners zullen worden verdiept en de internationale presentie en samenwerking geïntensiveerd.
De eisen die daarbij aan de dienst gesteld worden zijn niet misselijk. Voor mij, als hoofd van deze dienst, staan daarbij een aantal zaken voorop. De samenleving moet er ook op kunnen vertrouwen dat de AIVD een vakbekwame dienst is. In Nederland is lange tijd nogal lacherig gedaan over de kwaliteit van het werk van de BVD, die bij voorkeur karikaturaal werd neergezet als een lange regenjassen- en gleufhoedendienst. Dit beeld is de afgelopen tijd ingrijpend bijgesteld. De professionaliteit van de dienst wordt onderkend en gewaardeerd, hetgeen ook blijkt uit het gezag dat steeds opnieuw wordt toegekend aan de informatie die de AIVD in kleinere of grotere kring naar buiten brengt.
Vakbekwaamheid vereist in mijn beleving dat de AIVD bovenal een creatieve dienst moet zijn. Creatief in de wijze waarop informatie wordt ingewonnen, maar ook creatief in de wijze van exploitatie. De dienst mag dan beschikken over een keur aan operationele middelen en internationale contacten om informatie in te winnen, zij zullen altijd onvoldoende blijken als niet grote inventiviteit aan de dag wordt gelegd bij de inzet van deze middelen. Het is een voortdurende wedloop met een tegenstander die alles in het werk stelt om zo lang mogelijk onopgemerkt te blijven teneinde op onverwachte momenten te kunnen toeslaan. Het is een tegenstander die over een ongekend lange adem beschikt. Een veiligheidsdienst moet geduld hier tegenover stellen en wachten op de zeldzame momenten dat de ander onoplettend is of in zijn kaarten laat kijken.
Verder vind ik het van groot belang dat de AIVD een integere dienst is en moet blijven. Integer wat betreft de taakuitvoering en integer wat betreft de medewerkers. In dat licht beschouwd, zie ik elk incident waarbij sprake is van corrumpering van werkwijzen of informatie van de dienst als een persoonlijke nederlaag. De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat de dienst en zijn medewerkers zorgvuldig en zuiver zullen omgaan met de hen toevertrouwde middelen en informatie. Ik kan u verzekeren dat de affaire van de ‘lekkende’ medewerker diepe wonden heeft geslagen binnen mijn organisatie en beschouwd wordt als een pikzwarte bladzijde in onze zestigjarige geschiedenis. Als het op lekken aankomt moet de AIVD de potdichte organisatie blijven die hij altijd is geweest en zich onderscheiden van vele andere overheidsinstellingen waar lekken – zeer tot schade van het gezag en het aanzien van de overheid - gemeengoed lijkt te zijn geworden.
Hoezeer een inlichtingen- en veiligheidsdienst soms ook onzichtbaar moet en wil zijn, hij ontkomt er niet aan dat hij soms ook zelf actor wordt of wil zijn in de processen die hij krachtens zijn wettelijke taakstelling moet signaleren en verstoren. Daarbij is het van belang dat de AIVD een onafhankelijke en op gezette tijden ook een dwarse dienst is, indachtig zijn motto Per undas adversas (tegen de stroom in). De boodschap die de dienst naar buiten moet brengen is lang niet altijd een boodschap die graag gehoord wordt of die door iedereen op prijs wordt gesteld. De dienst heeft een belangrijke signalerende rol die voor een samenleving onmisbaar is om ervoor te zorgen dat bepaalde ontwikkelingen die de veiligheid ondermijnen niet te lang op z’n beloop worden gelaten. Niets is dan ook gevaarlijker voor een dienst dan de afnemers van zijn producten naar de mond te praten of politiek gewenste conclusies te formuleren. Ik verwijs daarbij naar de hevige discussie met betrekking tot het gebruik of misbruik van informatie bij de inlichtingendiensten van VS en UK aan de vooravond van de Irakoorlog.
In het belang van het volledig informeren van de politiek over alle factoren die radicaliseringsprocessen beïnvloeden, mag de dienst geen relevante aspecten verzwijgen. Boven alles staat tot slot de democratische bedding van de dienst, met als sluitstuk de politieke dekking van de minister van BZK. De minister wordt daartoe veelvuldig en zonder enige terughoudendheid geïnformeerd, er bestaan geen geheimen tussen hem en mij als hoofd van de dienst. Hij geeft sturing en ruimte om ontwikkelingen te agenderen, zelfs als dat politiek niet welgevallig is. Dat vraagt wijsheid en moed om de politieke verantwoordelijkheid te nemen voor de altijd lastige boodschappen van de dienst.
Ik prijs mij gelukkig dat de achtereenvolgende ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onder wie ik de afgelopen jaren heb mogen werken, deze politieke dekking aan de dienst hebben gegeven: wanneer de AIVD in zwaar weer verkeerde, hebben de ministers zonodig ook publiekelijk hun vertrouwen uitgesproken. Dat, door onze eigen minister uitgesproken vertrouwen, is essentieel, zeker wanneer anderen zwijgen of hun blik afwenden dan wel vroegtijdige, ongefundeerde kritiek leveren.
Dames en heren,
Ik kom aan het eind van mijn betoog. Ik heb u in hoofdlijnen aangegeven wat de mogelijkheden, dilemma’s en beperkingen zijn van inlichtingen- en veiligheidsdiensten in de strijd tegen terrorisme. Willem van Oranje had niet de beschikking over een veiligheidsapparaat dat ook maar in de verte leek op een moderne veiligheidsdienst. Ik zou echter niet durven beweren dat hij met zo’n dienst Balthasar G. had kunnen afstoppen. Het is immers ook met de modernste middelen niet mogelijk waar te nemen wat zich in iemands hoofd afspeelt en welke snode plannen iemand in zijn hersenpan beraamt. Ik ben ervan overtuigd dat ‘intelligence’, gekoppeld aan professionele beveiligingsmaatregelen, de kans op een dergelijke aanslag wel aanmerkelijk zou hebben verkleind. Voor onze Vader des Vaderlands komt dit advies eeuwen te laat. Het is echter te hopen dat het veiligheidsbewustzijn van de hedendaagse politiek en samenleving op peil blijft, ook als de dreiging op enig moment minder pregnant is. Ik kan u verzekeren dat daarbij de AIVD en zijn medewerkers de idealen van Willem van Oranje blijven verdedigen en deze hoge opdracht zullen uitvoeren met volle inzet, samen met anderen, en waar nodig “tegen de stroom in”.