Toespraak minister Remkes op de conferentie ‘Een jaar later …’
Lees hier de toespraak van minister Remkes op de conferentie 'En jaar later...'
Den Haag,
Sinds mijn aantreden als minister, dames en heren, ben ik bezig met de dreiging die uitgaat van radicalisering van bepaalde groeperingen in onze samenleving en daaraan gerelateerd het islamistisch terrorisme. En – haast vanzelfsprekend en terzijde – als ik zeg “bepaalde groepen” bedoel ik dat letterlijk. “De” moslims en “de” Islam mogen niet vereenzelvigd worden met extremisme en radicalisme. Tegen de achtergrond van de aanslagen in New York en niet te vergeten Madrid en nu Londen, sprak ik vele malen met de Kamer over de bestrijding van internationaal terrorisme.
Maar 2 november verleden jaar was anders. Ik zat samen met collega Donner bij de voorzitter van de Tweede Kamer te praten over de beveiliging van het Binnenhof en ik stond op het punt om een onderraad over veiligheid in te gaan. In plaats daarvan nam ik de lift naar het Nationaal Coördinatie Centrum, op mijn eigen ministerie. De start van een hectische periode vol emoties. Emoties bij onszelf en emoties van anderen.
In zulke dagen zijn we in Den Haag bezig met crisisoverleg, met de media, met het informeren van de Kamer en nog veel meer. Allemaal belangrijk, maar het gaat natuurlijk primair om wat ter plaatse – lokaal in Amsterdam maar ook in andere steden – gebeurt, hoe de rust te bewaren, hoe polarisatie en nieuwe aanslagen te voorkomen. Die lokale invalshoek zou ik vandaag willen benadrukken.
Dames en heren, we leven de laatste paar jaar met de dreiging van terrorisme en van radicale ideologieën.
De AIVD – het moet gezegd worden – heeft als eerste gewezen op deze dreiging. Daar werd soms schamper op gereageerd. In de media en de politiek waren genoeg mensen die meenden dat ‘men daar in Leidschendam op zoek was naar nieuw werk na het beëindigen van de Koude Oorlog’. Deze personen hebben helaas ongelijk gekregen.
Dat het kabinet na september 2001 ingrijpende maatregelen heeft kunnen nemen is mede te danken aan het werk dat de AIVD al had verricht. We wisten wat ons te doen stond: het bestrijden van terrorisme via een brede benadering, met preventieve en repressieve maatregelen.
Het kabinet heeft dat de afgelopen periode dan ook voortvarend gedaan. Door tal van initiatieven in de preventieve sfeer, maar ook door de verruiming van de bevoegdheden van politie en justitie, door de uitbreiding van de AIVD met extra middelen, instrumenten en personen en door de aanscherping van veiligheidsmaatregelen in het publieke domein.
Daarmee hebben we niet de radicalisering gestopt. Daarvoor is meer nodig. Radicaliseringprocessen gaan vooraf aan de dreiging met onmiddellijke gewelddadigheden en zijn bovendien zeer divers en complex.
In de AIVD-notitie ‘Van Dawa tot Jihad’ wordt gewezen op de verschillende stromingen binnen de islam en de verschillende vormen van radicaliseringprocessen met een diversiteit aan dreigingen.
Mede aan de hand van die notitie richten we ons op radicaliseringprocessen die kunnen leiden tot terroristisch geweld. Maar ook op andere vormen van radicalisering die bijvoorbeeld inter-etnische spanningen, extreem isolationisme, onverdraagzaamheid en vormen van eigenrichting tot gevolg kunnen hebben.
Dames en heren, ik kies voor hard optreden tegen geweld én ik kies voor een duidelijke boodschap. Als overheid moeten we heldere grenzen stellen.
Dat betekent dat we iedereen in ons land aanspreken op het naleven van onze eigen wet- en regelgeving. De overheid moet iedereen aanspreken die de hier geldende normen en waarden afwijst of zich dreigt af te keren van de Nederlandse samenleving. Daaronder schaar ik ook diegenen die opvattingen uitdragen die een bijdrage kunnen leveren aan extremisme en isolationisme.
Sommige waarden staan dus niet ter discussie. Dat betekent niet dat wij niet in dialoog treden met andersdenkenden… maar de bottom-line moet duidelijk zijn. Dan heb ik het over het verbod op discriminatie, de vrijheid van godsdienst – en in samenhang daarmee de scheiding van kerk en staat – de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van onderwijs en andere fundamentele rechten en vrijheden in onze rechtstaat.
Bij het verkondigen van deze boodschap is één uitgangspunt van groot belang: we moeten voorkomen dat moslims die de gewelddadige jihad steunen en degenen die dat niet doen onder dezelfde noemer worden geplaatst. We willen polarisatie tussen bevolkingsgroepen juist verhinderen.
Daarmee kom ik ook op de aanzienlijke rol die de lokale overheden spelen. Zij moeten immers als geen ander weten wat er zich in hun gemeente afspeelt en zij moeten dus ook vroegtijdig ontwikkelingen kunnen signaleren en daar op anticiperen.
Sommigen roepen mij ook iets te gemakkelijk dat gemeenten radicalen niet kúnnen traceren. Ik betwist dat en zeg van mijn kant: het rijk en de AIVD kunnen het niet alleen! Gemeenten, scholen en buurtwerkers zijn natuurlijk geen vooruitgeschoven posten van de AIVD. Maar zij staan dicht bij mensen en kunnen als eersten signalen oppakken en daar iets mee doen.
De lokale overheden kunnen preventief én repressief acteren en spelen in de eerste plaats een centrale rol bij het voorkómen van radicalisering. En ik zeg het burgemeester Cohen na: dat is geen gemakkelijke, maar wel een noodzakelijke opgave. Amsterdam en Rotterdam geven goede voorbeelden. Gemeenten zijn ook het best in staat om het gesprek met de allochtone lokale gemeenschap aan te gaan. Het eerste doel daarbij is vooromen dat mensen ontsporen en verder uit de samenleving wegglijden.
De andere opgave – het genereren van informatie – zorgt ervoor dat de gemeente op de hoogte is van radicaliseringsprocessen. Wijkagenten, gemeentelijke medewerkers, mensen uit het onderwijs en het club- en buurthuiswerk die veel contact met burgers hebben moeten weten waar zij binnen de gemeente met hun signalen terecht kunnen. En in die gevallen waarin dat noodzakelijk wordt geacht, zal de gemeente of politie moeten zorgen dat relevante informatie bij de AIVD terecht komt.
Waar het op aan komt is concrete actie en samenwerking met de overheid. Radicaliseringsprocessen tegengaan, door juist in eigen kring te wijzen op de verantwoordelijkheden van de moslims zelf.
Heel belangrijk is een goede informatieuitwisseling. De burgemeesters moeten over voldoende informatie beschikken. De AIVD heeft daarin een belangrijke rol. Op korte termijn zal ik over de informatievoorziening aan gemeenten meer helderheid kunnen geven. Uitgangspunt daarbij is wat mij betreft: de landelijke diensten en organisaties moeten díe informatie - die burgemeesters nodig hebben om adequaat invulling te geven aan hun verantwoordelijkheden - zoveel mogelijk actief en tijdig te verstrekken. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het voorkómen van verstoring van werkprocessen van de centrale instanties zijn daarbij belangrijke randvoorwaarden.
Dat zal wellicht niet in alle gevallen tot de van beide kanten gewenste openheid leiden. Cruciaal is daarom dat partijen erop vertrouwen, dat zij elkaar over en weer daadwerkelijk zoveel mogelijk informeren. Dus ook als bepaalde informatie niet gedeeld kan worden, moet er het vertrouwen zijn dat daar goede redenen voor zijn.
Repressie en informatie zijn middelen voor de gemeenten om de radicalisering te herkennen en tegen te kunnen gaan. Maar er is geen standaard recept. Dat maakt het natuurlijk niet makkelijker.
Gelukkig staan lokale overheden niet alleen in het aanpakken van radicaliseringsprocessen. De NCTb doet bijvoorbeeld samen met lokale overheden ervaring op met het verstoren van personen en zogenaamde radicaliseringshaarden.
Dit ‘verstoren’ gebeurt op basis van bestaande bevoegdheden en middelen, dikwijls van lokale bestuurlijke aard. Het is bij het ‘verstoren’ wel van belang dat we dezelfde boodschap hebben. Dus niet aan de ene kant een verdachte stichting subsidiëren voor maatschappelijke activiteiten, terwijl de stichting aan de andere kant in de gaten wordt gehouden. De verstoringsprojecten zijn initiatieven van de lange adem.
Helaas zullen we een lange adem nodig hebben. Internationale media komen via schotelantennes de huiskamers binnen. Gebeurtenissen en gezichtspunten uit het buitenland hebben een grote invloed ook op de bevolking in ons land. Incidenten letterlijk aan het andere einde van de wereld hebben repercussies op stad- en straatniveau. Reden te meer dat er internationaal en door de nationale én lokale overheid goed wordt samengewerkt. Alle vertegenwoordigers van de overheid moeten een helder signaal afgeven als reactie op het radicalisme. Laten we elkaar aanspreken, laten we zoeken naar samenhang en laten we dezelfde boodschap uitdragen. Wat kan wél, en vooral ook: wat kan níet in onze samenleving. We spreken ons uit tegen geweld en stellen duidelijke grenzen om onze democratische rechtstaat te beschermen.