CTIVD-rapport over biologisch forensische onderzoeksmethoden AIVD
De AIVD maakt sinds enige jaren zeer beperkt gebruik van biologisch forensische onderzoeksmethoden, zoals vingersporen- en DNA-onderzoek. Deze methoden kunnen op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden gebruikt als middel om personen te identificeren.
Biologische forensische onderzoeksmethoden vallen onder de bijzondere bevoegdheden, ze mogen niet zomaar worden ingezet. Voor iedere inzet moet onder andere worden gewogen of er geen andere, minder zware middelen mogelijk zijn op basis van noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit.
De CTIVD onderzocht hoe de AIVD biologisch forensische methoden toepast en hoe deze zich verhouden tot het wettelijk kader, Europese jurisprudentie en interne regelgeving van de dienst. Onderzocht werd de periode vanaf de inwerkingtreding van de Wiv 2002 t/m juni 2014. De commissie concludeert dat de AIVD deze onderzoeksmethoden zeer beperkt toepast.
De CTIVD beoordeelt een beperkt aantal operaties als onrechtmatig. Alle DNA-gerelateerde gegevens van deze operaties zijn vernietigd.
De Wiv 2002 biedt de mogelijkheid om biologische forensische onderzoeksmethoden toe te passen, maar de wet loopt achter bij de mogelijkheden die er op dit terrein zijn. Deze onderzoeksmethoden, de registratie van DNA-profielen en de opmerkingen van de CTIVD worden daarom meegenomen in de hervorming van de Wiv 2002.